Een nieuwe precedent werd onlangs geveld waarbij je onroerend goed in vennootschap kan inbrengen zonder prestaties aan te tonen.
Het Hof van Beroep in Gent heeft recentelijk een opvallend arrest uitgesproken met betrekking tot onroerend goed in een vennootschap ter beschikking te stellen aan hun bestuurders. Dit arrest heeft een precedent geschapen door te bepalen dat vennootschappen niet verplicht zijn aan te tonen hoeveel prestaties hun bedrijfsleiders leveren om de aftrek van kosten te rechtvaardigen, wat verder gaat dan eerdere uitspraken.
Al enkele jaren hebben gerechtshoven positieve uitspraken gedaan met betrekking tot residentieel vastgoed en de mogelijkheid om een privéwoning in te brengen in een vennootschap.
Vennootschappen bieden vaak vastgoed aan hun bestuurders aan, zoals een gezinswoning of een tweede verblijf, als een fiscaal voordelige vorm van beloning. Deze praktijk heeft echter vaak geleid tot juridische geschillen, omdat de belastingdienst nauwlettend toezicht houdt op de aftrek van vastgoedkosten als bedrijfskosten voor de vennootschap.
Het voordeel van deze aftrek verschilt aanzienlijk van de belasting die de bestuurder moet betalen op dit voordeel, aangezien de inkomstenbelasting uitgaat van een lager vastgesteld bedrag in plaats van het werkelijke voordeel.
Thierry Lauwers, fiscaal advocaat bij Lauwers Fiscale Advocaten, merkt op: "Een terugkerend argument van de belastingdienst is dat extra beloning via vastgoed moet worden gerechtvaardigd door gebeurtenissen in het bedrijfsleven van de vennootschap, zoals extra inspanningen van de bestuurder. Er moeten dus prestaties zijn die niet volledig in contanten worden uitbetaald. Vaak wordt ook gesteld dat de vennootschap een gedetailleerd beloningsbeleid moet hebben."
Een recent arrest van 5 september van het Hof van Beroep in Gent, dat werd bekeken door De Tijd, heeft dit argument ondermijnd. In deze zaak stelde een artsenvennootschap een verblijf ter beschikking aan haar bestuurder. "Volgens het Hof bemoeit de belastingdienst zich op een ongeoorloofde manier met het beloningsbeleid van de vennootschap. Het volstaat om aan te tonen dat de vennootschap met het vastgoed werkelijke prestaties wilde belonen", aldus Lauwers.
Dit arrest staat in schril contrast met jurisprudentie van de afgelopen tien jaar en vormt een nieuw precedent. Lauwers voegt eraan toe: "Het Hof benadrukt voor het eerst dat er geen elementen hoeven te worden aangevoerd om de omvang van de prestaties aan te tonen in verhouding tot de vergoeding in de vorm van vastgoed. Dit arrest biedt veel vennootschappen geruststelling, aangezien voordelen in natura kunnen worden toegekend zonder te hoeven kijken naar proportionaliteit met de geleverde inspanningen."
Eerder werd de zogenaamde 'bezoldigingstheorie' toegepast, die stelde dat de terbeschikkingstelling een vorm van bezoldiging was voor de bedrijfsleider. Dit hield in dat er daadwerkelijke prestaties moesten worden geleverd voor de vennootschap. Dit lijkt niet langer van belang te zijn in het huidige arrest, of in ieder geval is proportionaliteit minder cruciaal.
Lauwers legt uit: "In dit arrest benadrukt het Hof dat de vennootschap vrij kan aantonen dat de kosten van het vastgoed passen binnen een beloningsbeleid en dat deze kosten, via het verstrekte voordeel in natura, daadwerkelijke prestaties vergoeden die de bestuurder voor de vennootschap levert."
Het blijft afwachten of andere gerechtshoven en rechtbanken deze interpretatie van de wet zullen volgen. De gevolgen kunnen aanzienlijk zijn, en het kan in dat geval eenvoudiger worden om bestuurders van (management)vennootschappen te belonen in de vorm van vastgoed. Het Hof benadrukt dat er geen elementen nodig zijn om de hoogte van de prestaties aan te tonen om te rechtvaardigen dat deze in verhouding staan tot de vergoeding.